in de pers
(Ommelander Courant, 1 september 2005)
Muzikale
'achtentwintigste'
in Middelstum
MIDDELSTUM - Vierden de Stadjers ‘de
achtentwintigste’ op zaterdag 27
augustus, in Middelstum konden ze op
28
augustus er goed mee uit de voeten!
Beter gezegd misschien: uit ‘de
handen en
voeten’.
Twee Middelstumer musici zorgden
daar voor een ware muzikale
happening.
Allebei brachten ze met
handen en voeten op de beide
instrumenten van de Hippolytuskerk -
de Hemonybeiaard en het Van
Oeckelenorgel - het in
rijke mate
toegestroomde publiek een
fantastische middag, waarin
‘Groningen
ontzet’ een grote rol
speelde. Dát had Bommen Berend in
1672 nooit kunnen
bevroeden!
In de eredienst in de Hippolytuskerk op de betreffende zondagochtend was al te
horen dat
organist Henk Veldman lekker in zijn vel zat: zingen dat de gemeente
met hem en bij hem deed!
En op de namiddag bleek dat hij als beiaardier van
het Hemony-carillon nog in datzelfde vel stak.
Hij zette de toon voor zijn
concert met een viertal melodieën uit: Camphuysens “Stichtelijke rijmen”,
bevrijdingsliederen uit de Gouden Eeuw. Het bijzonder mooie weer speelde hem
daarbij in de
kaart, want dat eerste gedeelte van zijn concert overkwam het
publiek als een ‘warm bad’, evenals
dat weer. Sprankelend strooide Veldman
zijn tonen over het dorp uit. Nóg sprankelender hoorden
we hem in de Sarabande
en de daarop volgende Variatie van J.S. Bach. Prachtig, zoals de vaste
beiaardier van dit eeuwenoude instrument, dat slechts een beperkte omvang
kent, de muziek
daarbij weet te vinden. Van de Sonate nr. 2 van Joseph Haydn
klonk vooral het menuet heel
subtiel. Na deze klaviermuziek vergastte Veldman
het intens luisterende publiek op enkele
volksliedbewerkingen van Wim Franken,
waaronder het Wilhelmus van Nassouwe. Je kon aan de
luisteraars merken dat het
goed deed bekende melodieën te horen. En dat gold helemaal voor zijn
improvisatie op het Grunnens Laid, de stemming zat er uitstekend in!
Toen Veldman uit de toren kwam en op het gazon verscheen klonk hem een
daverend applaus
tegemoet.
En in deze opperbeste stemming liep
het publiek daarna de Hippolytuskerk in voor het
orgelconcert van Kees
Steketee. Die kon meteen profiteren van een goed gemutst gehoor, een
kleine
honderd in aantal. En zijn Toccata en fuga in d van Johann Sebastian Bach
bleek in het
geheel niet te zijn ‘doodgespeeld’, zoals hij bewees met deze
opening. Het uiterst bekende stuk
landde (toch) weer op uitstekende wijze! De Valeriusbewerkingen van Piet Post, die volgden,
vormden een zeker contrast met
het openingsnummer; en zelfs binnen deze zes hoorden we een
zeer verschillend
repertoire. Trouwens, dat mag van het gehele concert worden gezegd:
afwisselend tot en met! Zodanig dat Jan en Alleman (en die zaten er!)
uitermate genoten. In het
“Waer dat men sich al keerd of wend” (een Valeriusloflied op den Hollander en
den Zeeuw) van
Willem Mudde konden we ‘de
herinnering aan een onbezorgde muziekjeugd’ van de componist
proeven; en zo
‘onbezorgd’ speelde Steketee deze muziek ook. Hoewel Steketee in zijn
toelichting opmerkte dat het programmaonderdeel “Een vaste Burg is onze God”
van Jan Zwart
niet een echt ‘vaderlands lied’ is, droeg dit nummer stellig bij
aan variatie in het concert. En
hetzelfde mag worden opgemerkt ten aanzien van
de fantasie over ‘Komt nu met zang” van Jacob
Bijster. We kregen de indruk dat
niemand van de aanwezigen deze muziek te modern vond, wél
indrukwekkend en
boeiend; en de spanning in dit werk werd gaandeweg opgevoerd, zou je
mogen zeggen.Vaste bezoekers van Steketee’s orgelconcerten zien dan aan het slot van
het
programma “improvisatie” staan en verkneukelen zich reeds; zo van: wat
gaan we weer horen, of:
wat zullen we nu weer beleven? En op deze
‘achtentwintigste’ waagde Steketee zich aan een
improvisatie over het Grunnens
Laid! Nu is het aardige van een improvisatie dat je als luisteraar
daar alle
kanten mee op kunt. Wij ‘hoorden’ de Lauwerszee en de Dollard ‘rommelen’, een
beetje
‘grommen’. En daar opeens, daar ‘klonk’ dat Pronkjewail, het stond als
een huis! We hoorden ook
de ‘dege degelkhaid’, in korte, afgemeten maten, en
de ‘richte en slichte toal’. Werden aan het
einde van het concert de eerste
twee coupletten van dit Laid uitbundig meegezongen, na nóg een
stukje
improvisatie kwamen de luisteraars massaal in de benen en werd strofe drie al
een
aanloop op het daarop volgende ovationeel applaus voor zoveel muzikaal
genot. En …. wat doet
dat weldadig aan……. beide concertgevers, Veldman en
Steketee wuiven – na hun buiging
richting hun publiek - met een royaal armgebaar richting hun beider
instrument!
Reinder Tuitman